Je kent ze wel: trainers die na een cursus of een paar succesvolle trainingen vol overtuiging zeggen hoe het moet. “Dit is dé manier!” of “Je moet gewoon…” klinkt het dan. Ze spreken met zoveel zekerheid, roepen het hardst van allemaal dat ze dé oplossing hebben, dat je bijna zou geloven dat ze de waarheid in pacht hebben. Dit is het Dunning-Kruger-effect in actie: mensen met weinig kennis overschatten zichzelf, simpelweg omdat ze niet genoeg weten om hun eigen tekortkomingen te herkennen. En dat zie je veel bij beginnende trainers.
Vaak zie je dat beginnende trainers oefeningen klakkeloos kopiëren van anderen of uit hun eigen sportverleden. Wat voor hén werkte, moet immers wel het beste zijn, toch? Ze raken gehecht aan bepaalde methodes en drills, zonder zich af te vragen of die wel effectief zijn voor iedereen.
Oefeningen die in het begin altijd leken te werken, doen dat ineens niet meer. Wat bij de ene sporter een gouden greep is, slaat bij de ander totaal niet aan. Tactieken die in theorie kloppen, vallen in de praktijk soms volledig in duigen. Beginnende trainers die vastklampen aan hun eerste succeservaringen, of de methodes van anderen, merken al snel dat de werkelijkheid van training geven complexer is dan ze dachten.
Hoe meer je als trainer leert, hoe vaker je stuit op uitzonderingen, nuances en tegenstrijdigheden. Je gaat beseffen dat er niet één “juiste” methode is, en dat wat werkt voor de ene sporter, niet per se werkt voor de ander. Je leert om te twijfelen aan je eigen aannames en open te staan voor nieuwe ideeën.
En dan gebeurt er iets interessants: je gaat minder stellig worden. Waar je vroeger riep “Dit werkt altijd!”, zeg je nu iets als “Laten we kijken wat hier werkt.” Niet omdat je geen kennis hebt, maar juist omdat je zoveel kennis hebt dat je de grenzen ervan bent gaan zien. Dit is het omgekeerde Dunning-Kruger-effect: hoe meer je weet, hoe meer je je realiseert hoeveel je nog niet weet. Je staat niet alleen open voor feedback, maar gaat er actief naar op zoek. Je reflecteert kritisch op je eigen handelen, bent bereid om je aanpak aan te passen en blijft zoeken naar nieuwe kennis en inzichten. Fouten worden leermomenten in plaats van bewijs van falen.
Eeuwen geleden vatte Socrates dat besef al samen: “Ik weet dat ik niets weet.” Zijn bescheidenheid staat in schril contrast met de overmoed van sommige beginnende trainers.
Dus als een trainer genuanceerd is en vragen stelt in plaats van absolute antwoorden te geven, luister dan goed. Grote kans dat je met iemand te maken hebt die zijn vak echt begrijpt, en de grenzen van zijn eigen kennis kent. Die trainer heeft waarschijnlijk een lange weg van vallen en opstaan afgelegd, en is daardoor alleen maar beter geworden.
Blijf kritisch op jezelf, sta open voor nieuwe ideeën en durf te twijfelen. Alleen dan kun je groeien als trainer en je sporters echt helpen om hun volledige potentieel te bereiken.