Michelangelo beeldhouwde met rechts, maar schilderde met links. Stel je voor dat hij nooit had ontdekt dat hij met zijn linkerhand meesterwerken kon maken. Wat als iemand hem had verteld: “Nee, jongen, jij bent een beeldhouwer, geen schilder.” Dan hadden we misschien nooit de Sixtijnse Kapel gehad.
Hoe vaak doen we dat als trainers? Een middenaanvaller hoeft niet te passen, een spelverdeler hoeft niet te aanvallen. Dus trainen ze dat ook nauwelijks. Maar een lange midden zou zomaar een geweldige buitenaanvaller kunnen zijn—mits hij leert passen. Een setter met een sterk springvermogen zou een gevaarlijke aanvaller kunnen worden—als hij ooit de kans krijgt om te slaan.
Het probleem is: ze krijgen die kans niet. Middenaanvallers worden uit de passing gehouden en setters oefenen zelden hun aanval. Maar wat als je dat doorbreekt? Wat als je spelers uitdaagt om ook de vaardigheden te trainen die zogenaamd ‘niet bij hun positie horen’?
Niet alleen ontdekken spelers zo misschien onverwachte talenten, maar ze gaan ook beter begrijpen wat hun teamgenoten doen. Een spelverdeler die zelf heeft aangevallen, voelt beter aan wat een aanvaller nodig heeft. Een midden die passing heeft getraind, begrijpt waarom de pass niet altijd optimaal komt. Dit leidt tot meer begrip, beter samenspel en een sterker gevoel voor timing en afstemming.
Misschien ontdekken ze een talent waarvan niemand wist dat het bestond. Net zoals Michelangelo misschien nooit had gedacht dat hij met zijn linkerhand de wereld kon veranderen.